Als we dit 12de hoofdstuk gaan overdenken zien we de connectie met het vorige hoofdstuk.
We zien in de eerste plaats de connectie met de woorden van Christus hoe sommigen, die zoveel mogelijkheden gekregen hadden de getuigenis van Christus niet wilden accepteren.
In de tweede plaats zien we hoe het juk van Christus stond in vergelijking tot het juk van de Farizeen en schriftgeleerden.
Eén van de grote conflicten die er waren tussen de gezetelde orde en die van Christus was hoe er over de Sabbat werd gedacht.
De gezetelde orde hadden van allerlei menselijke wetten toegevoegd aan de originele woorden van God gegeven in de wet van Mozes.
We vinden dit verhaal ook in.
-Markus 2: 23- 38
-Lukas 6: 1- 5
De achtergrond voor dit verhaal vinden we in 1 Samuel 21: 1- 6
-Vergelijk ook Lev. 24: 5- 9
Mat 12:1 In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren te plukken, en te eten.
Mat 12:2 En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat.
Als we kijken naar deze woorden zien we dat Christus samen met Zijn discipelen door het gezaaide wandelde, Zijn discipelen hadden honger, begonnen de aren te plukken en deze te eten. Voor de Farizeen was dit een overtreding van de Sabbatswet.
De Farizeen (de afgezonderden) was een groep van mensen die de wet van Mozes erg hoog hield trachtte te houden, maar dit hadden vermengd met hun eigen wetten en zo hadden ze de mensen een zwaar juk gegeven.
-Mattheus 15: 1- 9
Het waren hun eigen wetten die de basis vormden voor hun woorden.
Het was niet verkeerd voor de discipelen van Jezus om aren te plukken en te eten.
-Deut. 23: 24, 25
Zij doen dit op de sabbat, een dag door God ingesteld voor de Joden waarop zij geen arbeid mochten verrichten
(Ex 20:9-11; 34:21; 35:2-3; Num 15:32-36) en dit was voor de Joden dan ook het probleem hier.
Ze interpreteerden wat de discipelen deden als werk. Maar ze waren totaal inconsequent in het toepassen van hun regels
en zo gaat Jezus hun een aantal dingen vertellen.
Mat 12:3 Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren?
Mat 12:4 Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen.
Christus gaat hun aantijging verdedigen met vier principes.
In de eerste plaats zegt Christus: Hebt gij niet gelezen wat David heeft gedaan? Dat is de eerste verdediging van Christus.
De Farizeen die paradeerden op hun kennis van de schrift werden daarop aangesproken.
Christus brengt hun terug naar hun eigen geschiedenis en aan David die zeer belangrijk voor hen was en dat zouden ze toch moeten weten!!!
David, die op de vlucht was voor Saul, kwam bij Achimelek en had brood nodig voor zijn manschappen. Het enige brood dat er was was het heilig brood wat de priesters toebehoorde. Dit was het brood dat David meenam.
Dit brood was voor de priesters (Lev. 24: 9) David was niet geoorloofd om dit te doen.
Toch nam David dit brood. Wat David deed werd door hun geaccepteerd, terwijl het duidelijk een overtreding was.
Wat de discipelen van Jezus deden was geen fout (vers 7) en toch accepteerden ze dit niet, zo lieten ze een dubbele standaard zien. Een standaard die zo vaak gebruikt word door hypocrieten.
Nu, het punt van Christus was niet dat wat David deed goedgekeurd was omwille de situatie.
Jezus zegt duidelijk: “die hem niet geoorloofd waren om te eten”.
Nee, Jezus wilde laten zien dat ze totaal inconsequent waren in hun toepassingen van hun eigen wetten.
Iets wat David deed, het brood eten en dat wel van de priesters, was verkeerd en niet zomaar verkeerd, het was het brood van de priesters!!!
Als de Farizeen dan iets “kleins” willen veroordelen, wat niet verkeerd was, geeft Jezus hun dit voorbeeld van David om hun grove hypocrisielaten zien.
Zo is deze situatie geen voorbeeld dat wetten gebroken mogen worden als er noodzaak voor is.
Christus leerde dat zelfs niet de kleinste detail van de wet gebroken mocht worden.
-Matt. 5: 17- 19
Als Christus leerde dat dit een situatie zou mogen zijn van “nood breekt wetten” dan zou veel menselijk leed gelijk uit de wereld kunnen verdwijnen.
Mat 12:5 Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn?
Mat 12:6 En Ik zeg u, dat Een, meerder dan de tempel, hier is.
Zo komt Jezus dan aan zijn tweede verdediging.
De wet om niet te werken op de Sabbat was geen absolute wet.
De priesters die de priesterdienst deden waren niet schuldig. (Numeri 28: 9- 10)
De priesters werkten op de Sabbat en toch waren ze niet schuldig en zo waren Zijn discipelen ook niet schuldig.
En zo moesten de Farizeen en schriftgeleerden weten dat Jezus “meer was dan de Tempel”.
Als dan de priesters dingen konden doen op de Sabbat en niet schuldig zijn, waarom waren dan de discipelen van Christus schuldig als zij iets deden op de Sabbat en dat terwijl Christus de grotere tempel was?
Voor de Joden was er niets groters dan de Tempel dan God zelf. De tempel was door God gemaakt. En nu was God onder de mensen, die groter dan de tempel is, maar ze wilden dit niet zien.
Mat 12:7 Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.
De derde verdediging word door Jezus gegeven opnieuw uit hun eigen geschiedenis, it hun eigen schriften.
Zij moesten leren dat God iemand was met wie barmhartigheid een heel duidelijk en vooraanstaand principe was, en dat waren de woorden die Jezus aanhaalde uit Hosea. (Hosea 6: 6) Jezus had deze woorden al op een eerder punt aangehaald. (9: 13)
Door deze woorden wilde Jezus laten zien dat hun doen en laten totaal niet in overeenstemming waren met Gods gedachten.
Met God is barmhartigheid altijd een vooraanstaand principe geweest.
De Farizeen waren mensen met wie offerande belangrijker was dan barmhartigheid.
Geen wonder dat het juk van Christus licht was en dat van de Farizeen zwaar.
Mat 12:8 Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat.
Christus geeft Zijn vierde verdediging.
Christus had volledige autoriteit en kennis over de Sabbat.
Christus wist precies wat de intentie van God was met de Sabbat, want Hij was God zelf. En Christus was degene die groter was dan de tempel.
Vergelijk ook Markus hier die die breder behandeld en schrijft:
“De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat”. (Markus 2: 27)
Dus de wet van de Sabbat was altijd om goed te doen aan de mens.
Deze woorden betekenen niet dat Christus de wet zomaar kon veranderen, nee Christus had de grootste respect voor de wet en zo voor de Sabbat. (Matt. 5: 17- 19)
En zo was het juk van de Farizeen vele malen zwaarder dan het juk van Christus.
Dat is ook een deel van de woorden van Jezus. Zijn juk was een juk van barmhartigheid en niet van een verkeerde manier van wetten toepassen.
We vinden dit verhaal ook in.
-Markus 3: 1- 6
-Lukas 6: 6- 11
Ook in dit verhaal zien we Christus en hoe Hij weer laat zien dat Zijn juk licht is en het juk van de Farizeen zwaar.
Dit verhaal is vind niet plaats op dezelfde Sabbat. Vergelijk Lukas 6: 6
Mat 12:9 En van daar voortgaande, kwam Hij in hun synagoge.
Mat 12:10 En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen).
Hier zien we opnieuw een vraag van de Farizeen. Ze stelden deze vraag om Christus te beschuldigen. En de vraag aan Christus is of het ook geoorloofd is om op de Sabbat te genezen.
Mat 12:11 En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?
Mat 12:12 Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen.
Jezus beantwoord hen vanuit hun eigen opvatting.
Als er een schaap in de gracht zou vallen, zouden ze het er niet uithalen, als zij dat mochten doen, waarom mocht Christus dan niet een mens genezen op de Sabbat. En ja, zo was het totaal geoorloofd om op de Sabbat te genezen.
Mat 12:13 Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit; en hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.
Mat 12:14 En de Farizeen, uitgegaan zijnde, hielden te zamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten.
Hier zien we dan voor de eerste keer de woorden van de Farizeen hoe ze Jezus zouden kunnen doden.
In al deze woorden zien we dat de Farizeen de Sabbat gestript hadden van zijn ware intentie.
De ware intentie was dat de Sabbat er was voor de mens en niet de mens voor de Sabbat.
In het volgende gedeelte zien we hoe Christus spreekt over Zijn bediening vanuit de profeet Jesaja.
Mat 12:15 Maar Jezus, dat wetende, vertrok van daar, en vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze allen.
We zien hier dat er gesproken word “Maar Jezus, dit wetende”. Jezus wist dat ze Hem wilden doden. Jezus wist wat ze Hem wilden aandoen en zo vertrok Hij van deze plaats.
Vele scharen kwamen achter en aan en allen werden genezen.
Mat 12:16 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem niet openbaar maken zouden;
Mat 12:17 Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
Christus zei “scherpelijk”, dit is een sterk woord. Het was een scherpe aanmaning om niet over Hem te spreken.
De woorden die dan aangehaald worden komen uit Jesaja 42: 1- 4
Mat 12:18 Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen.
Christus was de verkoren knecht van God.
We lezen over Christus in het nieuwe Testament als degene die van voor de grondlegging der wereld was verkoren door God. (1 Petrus 1: 20)
Een aantal dingen die hier over Christus worden genoemd.
-Mijn knecht.
-Mijn beminde in welke Mijn ziel een welbehagen heeft.
-De Geest van God zou op Hem liggen.
-Hij zou de heidenen het oordeel verkondigen.
Christus was degene die Gods knecht was. Hij was degene die werkelijk degene was die alles wat God wilde vervulde, Christus was gekomen om de wil van God te doen. (Hebr. 10: 5- 8)
Christus was de beminde van God, Christus was de enige in wie de Vader werkelijk een welbehagen had, omdat Zijn liefde voor de Vader een perfecte liefde was. (3: 17; 17: 6)
De Geest van God zou op de Christus komen en Hem vervullen. (3: 16)
Christus zou ook aan de heidenen het oordeel van God verkondigen.
Christus is niet alleen gekomen voor de Joden, maar kwam ook voor de heidenen, om zo God een volk te brengen van alle volken en alle natien. (Gen. 12: 3)
Mat 12:19 Hij zal niet twisten, noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen.
Dit was het werk van Christus, Christus was niet iemand die gehoord wilde worden door de mensen, Hij wilde bovenal gehoord worden door God.
Mat 12:20 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.
Mat 12:21 En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.
In al deze woorden zien we hoe Christus al datgene vervulde wat er door de profeten gesproken was.
Christus was degene die het gekrookte riet niet zou verbreken en de rokende vlaspit zou Hij niet uitdoven.
Gekrookt riet kon eenvoudig weg verder gebroken worden en weggegooid worden. Als een vlaspit rokend is, dan is dat een teken dat het uitgaat. Na het vuur komt er rook en rook is dan het einde.
Maar de bediening van Christus bestond eruit om juist dat gekrookte riet niet te verbreken en die vlaspit niet te doven.
Waar spreken we over? Natuurlijk spreken we over de mensen.
We hebben in hfst. 9: 36 gelezen: “En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben”.
De mensen waren vermoeid van het juk van de Farizeen en de schriftgeleerden.
Maar Jezus was gekomen voor hen die rust nodig hadden, deze mensen waren vermoeid en verstrooid, deze mensen waren als gekrookt riet en als vlaspitten die dovende waren.
Wow, wat een commentaar op de woorden uit het laatste hoofdstuk:
“Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht”. (Matt. 11: 28- 30)
De naam van Christus was de naam op wie de Heidenen zouden gaan hopen.
-Efeze 2: 12- 13
We vinden dit verhaal ook in.
-Markus 3: 20- 30
-Lukas 11: 14- 23
Mat 12:22 Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.
De bediening van Christus was een bediening dat een ieder kon zien dat God met Hem was. (Handl. 2: 22)
En zo werd iemand naar Hem gebracht die van een duivel bezeten was. Hij was blind en stom.
Mat 12:23 En al de scharen ontzetten zich, en zeiden: Is niet Deze de Zoon van David?
Mat 12:24 Maar de Farizeen, dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit, dan door Beelzebul, den overste der duivelen.
De scharen waren ontzet omwille deze grote tekenen maar de Farizeen waren opnieuw zeer vijandig. Twee verschillende soorten harten, twee verschillende gedachten. En zo is het altijd geweest met de reactie van de mens op God en Zijn werk in deze wereld. De ene staat versteld en wil meer weten en anderen doen het af als niets.
-Handl. 2: 12- 13; 28: 23- 24
Het is interessant hoe de schare kon zeggen: “Is deze niet de Zoon van David”, terwijl de elite dit niet kon zien.
(Jesaja 35: 5)
De schare, de gewone mensen, zagen in de Christus de Zoon van David.
Wat zagen ze.
-Psalm 89: 3, 4
-Psalm 132: 10, 11
-Jesaja 11: 1
-Jer. 23: 5
-Ezechiel 34: 23, 24; 37: 24, 25
En zo zag de schare in Christus de verwachte David. Hij was degene die beloofd was.
-Handl. 2: 29- 32; 15: 14- 18
En zo zien we dan dat degene die de getuigenis van Christus niet wilden accepteren dat ze de werken die Christus deed toeschreven aan Beelzebub, de overste der duivelen.
Wie is Beelzebub?
Het is een berschrijving die alleen maar in Mattheus en Lukas word gegeven.
Er lijkt een verwantschap te zijn met Baal-Zebub in het oude verbond.
-2 Kon. 1: 1- 18
954 Beelze’boul
Beëlzebub =" heer van het huis" 1) een naam van Satan, de overste van de demonen.
Wat de Farizeen hier deden is de krachten die Jezus deed toeschrijven aan de duivel.
Dat kon niet. En Christus geeft een reden in vers 25 en 26, daarna in vers 27 laat Hij ook de inconsequentheid van hun eigen gedachten zien.
Mat 12:25 Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan.
Mat 12:26 En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?
Jezus, die hun beredeneringen kenden sprak hun aan op hun eigen inconsequente gedachten.
Jezus laat zien dat hun gedachten niet klopten. En Hij laat hun zien dat als iemand een koninkrijk wil bouwen dat het niet door dezelfde persoon aan de andere kant afgebroken kan worden. Dan zou er nooit werkelijk iets gebouwd worden.
En dat was het logische gevolg van hun opmerking.
Geen enkel huis word gebouwd en tegelijk afgebroken. Niets dat zo tegen zichzelf verdeeld zou zijn kan ooit bestaan.
De Farizeen konden het wonder niet ontkennen, dus trachten ze de bron van de kracht aan te vallen.
Mat 12:27 En indien Ik door Beelzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.
In de tweede plaats laat Jezus de leugen van hun woorden zien door een verwijzing te maken naar hun eigen zonen die ook duivelen uitwierpen, of zo plachten ze dat te doen, (Handl. 19: 14) als Christus het dan in de kracht van de satan zou doen dan zouden hun zonen het ook in die kracht doen. En dat zouden ze nooit aanvaarden.
En zo zegt Jezus hier dat als hun zonen duivelen uitwerpen dan doen ze dat ook bij de kracht van Beelzebul. En deze zonen zouden dan hun rechters worden die hun zouden verwerpen en dat zouden ze ook niet accepteren.
Mat 12:28 Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen.
Christus liet hen dan weten dat het uitwerpen van duivelen een teken voor hen moest zijn. En dit teken was dat het koninkrijk Gods tot hen gekomen was en dat betekende ook het einde van het koninkrijk van satan. Het koninkrijk van satan werd gebroken en het koninkrijk van God werd gebouwd.
In vers 18 van dit hoofdstuk hebben we gezien dat de Geest van God over Christus is gekomen. En het was door deze Geest dat Christus de duivelen uitwierp.
Zo zien we dat Christus deze mensen voorbereid op het koninkrijk dat zou komen.
Al deze dingen waren tekenen.
Mat 12:29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen, en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden hebbe? en alsdan zal hij zijn huis beroven.
Deze tekst geeft een ander argument over de woorden van de Farizeen. We zien uit deze tekst dat Christus bezig was om satan te binden en te beroven van zijn bezit.
-1 Joh 3: 8
-Hebr. 2: 14, 15
Mat 12:30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.
En zo was er geen middenweg, iemand is of voor of tegen Christus.
Christus had de Farizeen openlijk laten zien dat hun gedachten krom waren, nu stelde hij hun voor dat dit alles geen spel was, maar een zeer serieuze zaak. Wie niet voor Christus was die was tegen Hem.
Met Christus is er geen neutrale grond.
Mat 12:31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden.
En zo zien we dat Christus dit alles tot een conclusie brengt en een contrast maakt tussen twee verschillende soorten lasteringen.
En Jezus wilde hun, en allen, een belangrijk gegeven leren.
De lastering tegen de Zoon kon vergeven worden, de lastering tegen de Geest kon niet vergeven worden.
Mat 12:32 En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.
Als we de commentaren op dit vers lezen dan komen we er al gauw achter dat dit vers moeilijk te begrijpen is. De uitleg van deze woorden verschilt veel van het ene commentaar naar het volgende.
We zullen verschillende gedachten optekenen:
Sommige mensen schrijven dat het lasteren van de Geest te maken heeft met het toekennen van de machten van Christus aan de satan.
Ze zien een verband met de woorden uit de parallel-tekst uit Markus. Omdat daar in vers 30 geschreven staat: “Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest”, zo concluderen zij dat de woorden, “want zij zeiden” de link is naar het begrijpen van de lastering tegen de Geest.
Het lasteren van de Geest, in deze zienswijze is het openlijk toekennen van krachten die duidelijk goddelijk zijn, op de duivel. In deze visie hadden de Farizeen op dit moment deze zonde begaan.
Een tweede visie stelt dat het lasteren van de Geest spreekt van een houding die het werk van de Geest afwijst nadat het werk van Christus was volbracht.
Deze visie stelt dat nadat Christus was opgevaren naar de hemel, de Apostelen het werk van Christus hebben voortgezet en de Geest werd uitgestort over alle vlees. (Handl. 2: 17, 18: 10: 45) Het evangelie werd toen in volle kracht gesproken en als dit werk, dat was volbracht door de Geest, werd verworpen was er geen andere remedie voor hun zonde en zo konden ze niet vergeven worden. Deze zienswijze spreekt van een onophoudend ongeloof.
-Handl. 28: 23- 27
De Joden als Gods uitverkoren volk, weerstonden telkens weer de Heilige Geest zoals ook Stefanus getuigt: “Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie gij nu verraders en moordenaars geworden zijt, gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden”. (Hand 7:51-53)
Zij kenden Gods Wil, waren Zijn kinderen en weerstonden Hem.
Een derde visie stelt dat het een constant tegenwerken is van het werk van de Geest in het leven van een Christen en dat dit leidt naar een positie van afval, en die afval is niet omkeerbaar.
Zo leert Petrus ook dat indien men “aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is”. (2 Petrus 2: 20-21)
Ook voor dezen is er geen weg meer terug. Zonde tegen de Heilige Geest is de zonde die de Geest uitdooft (Efeze 4: 30; 1 Tess 5:19)
Hebr. 6: 4- 6:
Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, En gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, En afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken.
Hebr. 10: 29
Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?
In deze twee laatste gedachten zien we dat God het koninkrijk heeft gebracht. Het werk van dit koninkrijk is een werk dat door de Geest komt en door de Geest word bezegeld, het tijdperk van dit koninkrijk, het evangelie van Christus, is de laatste mogelijkheid voor de mens om te worden behouden. Wie dit niet toestaat of wel toestaat maar dan verder afwijst, voor hen is er geen andere remedie mogelijk.
In de parallel-passage in Lukas worden deze woorden gevolgd door: “En wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd, hoe of wat gij tot verantwoording zeggen, of wat gij spreken zult; Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet”. (Lukas 12: 11- 12)
De implicatie lijkt erop te wijzen dat als die woorden van de Geest zouden worden geweigerd, gelasterd zouden worden, er geen verder behoud meer was en ze schuldig waren aan de lastering van de Geest.
We vinden dit verhaal ook in.
-Lukas 6: 43- 45
Mat 12:33 Of maakt den boom goed en zijn vrucht goed; of maakt den boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.
En zo laat Jezus de ware aard van de Farizeen zien. De aantijging die zij maakten tegen Christus liet zien uit wat voor soort vruchten hun hart dachten, het ware kwade vruchten en zo was de bron van deze vruchten, hun hart, niet zuiver. En dan gaat Jezus deze dingen vergelijken met een boom en de vrucht daarvan.
Een goede boom brengt goede vruchten voort en een kwade boom kwade vruchten en zo werd het ware hart van de Farizeen helemaal zichtbaar.
Het is nog steeds een wet, aan de vruchten herkent men de boom.
Van een appelboom verwacht men geen bananen en van een bananenboom geen appels.
En zo komen er uit het goede hart een geest die Christus had gezien voor wie Hij waarlijk was, de Zoon van David en niet de duivel.
Mat 12:34 Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.
Mat 12:35 De goede mens brengt goede dingen voort uit den goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.
In deze woorden zien we woorden van veroordeling, ze hadden hun ware aard laten zien en ze hadden waarlijk laten zien dat ze geen zuiver hart bezaten. Het is de tweede keer dat ze adderengebroed worden genoemd.
Eerst had Johannes hen zo genoemd, (3: 7) en nu worden deze woorden aan het toegerekend door de Zoon van David, de grote Christus.
Elk hart spreekt, maar wat er gesproken word maakt duidelijk wat er in het hart leeft. Eén ding was duidelijk, het hart van de Farizeen was blootgelegd.
Mat 12:36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.
Mat 12:37 Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.
In de eerste plaats zien we deze woorden toegepast op de Farizeen, maar in een bredere context op een ieder.
Het woord ijdel:
692 ar’gos
1) zonder werk, vrij
2) lui, het werk laten liggen dat men dient te doen
Bij implicatie heeft dit woord de betekenis van woorden die geen functie bezitten. En zo moeten we als mensen allemaal leren om onze woorden kundig te gebruiken.
-Koll. 4: 6
-Jacobus 3: 1- 10
En zo zal een ieder rekenschap moeten geven voor de woorden die we gesproken hebben. De Farizeen hadden laten zien dat ze vele woorden gebruikten die leugens en onware woorden waren.
We vinden dit verhaal ook in.
-Markus 8: 11- 12
-Lukas 11: 29- 32
Mat 12:38 Toen antwoordden sommigen der Schriftgeleerden en Farizeen, zeggende: Meester! wij willen van U wel een teken zien.
In deze woorden zien we dat de Farizeen en de schriftgeleerden hun eigen positie wilden beschermen. Ze wilden laten merken dat ze redelijke mensen waren.
In de eerste plaats door Christus Meester te noemen, een titel die nog nooit door hen was gebruikt. Dit is een titel van eer, maar hun gebruikten deze titel allen maar om het te laten lijken dat ze eerlijk waren. In de tweede plaats willen ze een teken zien, in deze twee dingen wilden ze laten zien dat ze oprecht waren, maar dat waren ze niet.
Ze hadden al veel tekenen gezien, maar vroegen om meer tekenen.
Mat 12:39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet.
Mat 12:40 Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde.
Christus geeft geen direct gehoor aan hun vraag, zoiets zou geen doel hebben met mensen zoals de Farizeen en schriftgeleerden. Maar Christus geeft hun een teken door de profeet Jona.
En Hij verteld hun dat zoals Jona in de buik van de vis was voor drie dagen en drie nachten, zo zou de Zoon des mensen ook in het hart der aarde zijn.
Het antwoord van de hemel zou op een latere tijd duidelijk worden als Christus door het wonder Gods zou opstaan uit de dood en daarbij verklaard worden de Zoon van God te zijn. (Romeinen 1: 4)
Mat 12:41 De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jona is hier!
En zo zien we dat Christus een vergelijking gaat maken met de mensen van Nineve en de Farizeen en de schriftgeleerden.
De mannen van Nineve hadden zich bekeerd op de prediking van Jona, nu was er iemand die meerder was dan Jona en er was geen bekering.
De mannen van Nineve hadden zich bekeerd op de woorden van Jona, en op de prediking van de Christus was er geen bekering en die was groter dan Jona, de mannen van Nineve zouden hen veroordelen.
Mat 12:42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht, en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van het einde der aarde, om te horen de wijsheid van Salomo; en ziet, meer dan Salomo is hier!
Een andere Heiden zouden de Farizeen en schriftgeleerden gaan beschamen. Deze koningin van het zuiden was gekomen om de wijsheid van Salomo te horen. Maar een generatie van Farizeen en schriftgeleerden wilden niet de Christus horen die de veel grotere hemelse wijsheid bracht. De koningin van het zuiden was gekomen om de wijsheid te horen van Salomo, maar toen het hemels vleesgeworden Woord, de Immanuel kwam wilden ze deze niet horen, sterker nog, ze wilden hem iets aandoen.
We vinden dit verhaal ook in
-Lukas 11: 24- 26
Mat 12:43 En wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet.
In deze woorden gaat Jezus een beeld geven van die generatie (39, 45) en Hij zegt dat een onreine geest van een mens is uitgegaan en als hij dan op zoek gaat naar een plaats om rust te vinden word deze niet gevonden.
Mat 12:44 Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben; en komende, vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd.
Mat 12:45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.
Zo zien we in de woorden van Christus dat hij dat geslacht vergelijkt met deze boze geest. De Farizeen en schriftgeleerden waren alles gegeven wat hen kon leiden tot waarlijke Godsdienst.
Deze mensen laten zelfs een vorm van dienst zien, die word vergeken met de onreine geest die was uitgegaan, maar de onreine geest die geen plaats kon vinden was teruggekeerd en in de tussentijd was het niet gevuld met de zaken van God en zo kon deze geest terugkeren.
De laatste fase van deze mensen was erger dan de eerste.
De Farizeen hadden mogelijkheden genoeg gekregen, ze hadden de beste mogelijkheden gekregen, maar ze hebben niet willen luisteren. Het was een boos geslacht.
We vinden dit ook in.
-Markus 3: 31- 35
-Lukas 8: 19- 21
In dit stuk gaat Jezus spreken over Zijn ware familie.
Mat 12:46 En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
Mat 12:47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.
Jezus was nog steeds bezig om met de scharen te spreken als er iemand naar Hem toekomt en Hem wijst op zijn moeder en broeders die naar Hem op zoek waren om Hem te spreken.
Als we deze tekst vergelijken met Joh. 7: 5 lijkt het erop dat zelfs zijn eigen broeders niet geloofden in Hem.
Mat 12:48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?
Mat 12:49 En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.
Mat 12:50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder.
En zo spreekt Jezus deze befaamde woorden. Er is een band die menselijke banden overschrijd en dat is de geestelijke band tussen hen die de wil des Heeren doen.
Christus is niet iemand die menselijke familie onbelangrijk vind. Maar in deze woorden zien we dat het doen van de wil van Vader waarlijk het belangrijkste is in het leven.
Wat werkelijk belangrijk is, is het doen van de wil van de Vader.
-Matt. 6: 10; 7: 21
“Want zo wie” geeft ons een beeld van de universiteit van het evangelie van Christus. Een ieder kan familie van Christus worden door het doen van de wil van de Vader.
Voor de Joden en het volk waren bloedlijnen en afkomst belangrijk, maar voor Christus had één element altijd voorrang en dat was het doen van de wil van de Vader en dat maakte een mens werkelijk rijk.